© Foto's: Ed Overmars

Naam: Regenboog winde, Rainbowshiner.

Wetenschappelijke naam: Notropis chrosomus.

Synoniemen: Hybopsis chrosomus.

Oorsprong: Noord-Amerika (Alabama en Georgia).

Biotoop: Amerikaans.

Geslachtsonderscheid: Het mannetje is slanker en kleurrijker (vooral in de paring periode) dan het vrouwtje.

Temperatuur: 4 - 30 graden Celsius. Ideaal is tussen 18 en 20 graden Celsius, maar het water mag zeker niet het hele jaar door een constante temperatuur hebben.

pH: 6 tot 8.

GH: 4 tot 12.

Licht: Matig.

Beplanting: Dichte randbeplanting, er moet echter wel veel zwemruimte overblijven.

Bodembedekking: Zand of grind. Hout, keien en wat takken op de bodem worden zeker ook op prijs gesteld.

Stroming: Normaal.

Leeftijd: 3 tot 5 jaar, vooral afhankelijk of men de winterperiode goed nabootst.

Lengte: 5 tot 8 cm.

Voedsel: Droogvoer, diepvriesvoer en levend voer.

Aquariummaat: Minimaal 100 cm aangezien deze vis houdt van zwemmen.

Waterlaag: Onder en midden.

Karakter: Vreedzaam.

Aantal: Schooltje van minimaal 10 vissen.

Geschikt voor: Beginners.

Geschikt voor gezelschapsaquarium: Nee, want het zijn koudwater vissen en het zijn stevige zwemmers.

Tijd voor uitkomen eitjes: Na 1 tot 5 dagen, afhankelijk van de temperatuur.

Bijzonderheden: Dit visje kan ook prima in een vijver worden gehouden en als het in de winter niet al te koud is en de vijver dieper dan 80 cm dan kan hij zelfs overwinteren in de vijver.

Het is raadzaam om in een aquarium een sterk soort Corydoras (zoals de Corydoras aeneus) met ze samen te houden want ze weigeren voedsel van de bodem te pakken.

Verder houden ze van zuurstofrijk stromend water.

Zorg dat er in het aquarium ook een groep keitjes liggen want daar leggen ze hun eitjes graag op en tussen. Ook al wil men er niet mee kweken is het toch raadzaam om dat te doen want de eitjes moeten ze toch kwijt.

Kweekinfo: Het kweken met de Regenboog winde is niet al te moeilijk.

 

Men kan het beste, tijdens de broedperiode, een plastic bak met keitjes op de bodem plaatsen. De eitjes worden tussen de keitjes gelegd en de mannetjes duiken erachteraan om ze te bevruchten. De paring gaat er flink wild aan toe en kan wel 2 uur duren, soms echter nog veel langer.

 

Als de paring klaar is kan men de plastic bak met keitjes en eitjes eruit halen en in een kweekbak plaatsen. Doe dit zo voorzichtige mogelijk en laat de keitjes liggen want als men die verwijderd hebben de eitjes, en later de larven, geen beschutting meer en zullen ze sterven.

 

De larven komen, afhankelijk van de temperatuur, na 1 tot 5 dagen uit. Nog eens 4 tot 7 dagen later is het larvenstadium voorbij en komen de jongen tevoorschijn. 

 

Vanaf nu kan men ze voeren met azijnaaltjes, stofvoer en liquifry. Later kan men ze Artemia-naupliën en microaaltjes voeren.

 

Zuig geregeld de bodem schoon en ververs vaak een gedeelte van het water. Laat het verse water in het begin druppelsgewijs in de kweekbak stromen.