© Foto: Petra De Neve

© Foto: Petra De Neve

© Foto: Anne Marie Hill

Naam: Geelbandgrondel of Bijtje.

Wetenschappelijke naam: Brachygobius xanthozona.

Synoniemen: Gobius xanthozona, Brachygobius xanthozona, Hypogymnogobius xanthozona, Hypogymnogobius xanthozonus.

Oorsprong: Zuidoost-Azië (Malakka, Sumatra, Borneo en Java).

Biotoop: Aziatisch.

Geslachtsonderscheid: De mannetjes zijn feller van kleur dan de vrouwtjes.

Temperatuur: 22 tot 27 graden Celsius.

pH: 8 tot 8,5.

GH: 12 tot 20.

Licht: Normaal.

Beplanting: Beplanting komt bijna niet voor in brak water dus dat is niet noodzakelijk. Houdt men de vissen in zoetwater dan wordt dichte beplanting en drijfplanten zeer op prijs gesteld. De vissen zullen dan echter al snel ziek worden en jong sterven.

Bodembedekking: Zand of grind en zorg ook voor erg veel schuilplaatsen in de vorm van stenen, grotten, takken en hout.

Stroming: Zwak.

Leeftijd: 4 jaar.

Lengte: 3 tot 5 cm.

Voedsel: Diepvriesvoer en klein levend voer.

Aquariummaat: 60 cm.

Waterlaag: Hoofdzakelijk op de bodem.

Karakter: Vredelievend.

Aantal: Groepje, maar zorg wel voor voldoende schuilmogelijkheden.

Geschikt voor: Ervaren aquariaan.

Geschikt voor gezelschapsaquarium: Nee.

Tijd voor uitkomen eitjes: Na ongeveer 6 tot 7 dagen.

Bijzonderheden: Ze kunnen wel een tijdje in zoetwater overleven, maar beter is om ze in brak water te houden (voeg dan 1 - 2 eetlepels zout toe op 10 liter water). Voor een gezelschapsaquarium zijn ze niet geschikt omdat ze niet tegen vlug etende vissen opgewassen zijn en dus zullen verhongeren. Ze zijn wel samen te houden met bijvoorbeeld het Halfsnavelbekje, het Rijstvisje en de Knorrende goerami in bij voorkeur een aquarium van 80 cm. Voedsel kan een probleem zijn want in het wild eten ze bijna uitsluitend klein levend voer.

Kweekinfo: Het kweken met de Geelbandgrondel is erg lastig. Het is slechts een paar keer in aquaria gelukt.

 

Men moet een groepje in een speciaal brakwater aquarium plaatsen. Op de bodembedekking dienen stenen en hout te worden geplaatst. Tussen het hout en stenen kan men buisjes van 3 centimeter doorsnee plaatsen, die worden door het vrouwtje gebruikt om de eitjes af te zetten.

 

Na een tijdje kan men het beste een gedeelte water verversen, dat spoort het mannetje aan en deze zal ook feller van kleur worden. Andere mannetjes worden verjaagt en hij zal achter de vrouwtjes aangaan voor de paring. De eitjes zullen in een buisje worden geworpen of ergens op een steen of stuk hout. Na het afzetten zal het mannetje het vrouwtje verjagen. Er zullen zo'n 50 á 75 eitjes worden gelegd.

 

Het mannetje zal de eitjes fel bewaken en alles en iedereen zal worden weggejaagd. Het mannetje waaiert met behulp van zijn borstvinnen vers water over de eitjes die na 6 á 7 dagen uitkomen. Al die tijd zal het mannetje niets eten.

 

Als de jongen zijn uitgekomen kan men direct met het voeren van fijngewreven gekookt eigeel, infusiediertjes en micro-aaltjes beginnen. Na een week zijn ze groot genoeg om met artemia te worden gevoerd. Men kan niet direct met artemia beginnen te voeren omdat die nog te groot zijn voor de pas uitgekomen jongen.